Naar het Tapijtmuseum Genemuiden

1-p1070319jpg

Een uitstapje naar een verrassend leuk museum

De Zonnebloem: Van biezen tot kunstgras in het Tapijtmuseum Genemuiden.

 

Het was weer tijd voor een uitje, dus op donderdagmiddag 5 oktober vertrokken we met ruim veertig personen naar Genemuiden, dé tapijtstad van Nederland.

Genemuiden heeft een lange geschiedenis van 5 eeuwen in het maken van diverse soorten vloerbedekking. Door voortdurend in te spelen op nieuwe ontwikkelingen van productiewijze en gebruikte materialen én de veranderende vraag van kopers, heeft Genemuiden zich ontwikkeld tot dé tapijtstad van Nederland.

Door dit stapsgewijze innovatieproces bleek een geïsoleerd stadje met een arme bevolking in staat zich grotendeels op eigen kracht en met eigen middelen te ontwikkelen tot een bloeiende tapijtstad met export naar alle werelddelen.

Rond 1500 werden in Genemuiden de eerste matten op een mattenraam gemaakt van de biezen die groeiden aan de Zuiderzee. De mannen en jongens oogsten de biezen van Genemuiden tot Kampen. Door de wateraanvoer vanuit Het Zware Water en de IJssel gedijt de “mattenbies”, die zoet water nodig heeft, goed in dit gebied. Het was zwaar werk, zonder beschermend schoeisel. Natte broeken en kielen droogden aan hun lijf. De mannen stonden vaak meer dan 8 uur per dag in het water om de biezen te snijden.

De biezen werden samengebonden en op een “bok”(plat vaartuig) aan land gebracht. Met de toppen bij elkaar werden ze waaiervormig uitgelegd om te drogen. Hierna werden ze in schoven gezet om verder droog te worden.

In de oogsttijd lagen de straten, kaden, dijkbermen, daken en schuren vol met biezen om te drogen. Na het drogen werden ze op zolders opgeslagen tot de winter.

 

De mattenmakerij was een noodzakelijke bron van inkomsten voor de bevolking van Genemuiden. Het hele gezin werkte hieraan mee, inclusief de jonge kinderen. De meeste huizen hadden slechts één kamer die klein en vochtig was en waarin gewoond, geslapen en gewerkt werd.

Men gebruikte een mattenstoel of een simpel houten raamwerk met aan de onderkant een rolboom voor het opdraaien van de mat. Dit raamwerk werd door plaatselijke timmerlieden gebouwd. Hierop konden eenvoudige rolmatten gemaakt worden. Soms werden er geverfde biezen in verwerkt waardoor er wat kleur in kwam. Deze rolmatten werden van de 17e eeuw tot de 20e eeuw gemaakt. In 1858 waren er 600 ramen in gebruik en van de 2000 inwoners waren er meer dan 1250 (waaronder 50 kinderen) bij deze huisindustrie betrokken. Er was veel vraag naar de rolmatten. De matten werden vanaf 1700 “geëxporteerd” naar Amsterdam en andere steden in Holland.

 

De jaren 1830-1840 waren een bloeiperiode voor deze tak van industrie. De vraag steeg en hierdoor gingen de prijzen omhoog. Er ontstond in 1845 al snel een tekort aan biezen en er werden nieuwe biezenvelden aangelegd in het ondiepe kustwater. Dit was het begin van de biescultuur. Aan het begin van de 20e eeuw was het biezenwoud 500 ha groot.

In deze periode begon de vraag terug te lopen doordat er betere en goedkopere matten uit China en Japan op de markt kwamen, net als linoleum, zeil en tapijt.

De Genemuidenaren ontwikkelden in 1910 een nieuw soort mat: de vlechtmat. De grondstof bestond nog steeds uit biezen, maar deze werden nu door vrouwen en kinderen gevlochten tot biezenstrengen. Deze strengen werden door mattenmakers thuis of in werkplaatsen aan elkaar genaaid tot blokmatten, karpetten, lopers en wc-matten. Door dit vlechten konden er gevarieerde motieven in de matten verwerkt worden en kregen de matten kleurige patronen.

Het vlechtloon bedroeg zo’n 30 cent per honderd meter.

De tot buiten onze grenzen bekende “Genemuider blokmat”, kennen we waarschijnlijk allemaal wel. Omstreeks 1930 liep het op het eind met de biezenmatten.

 

In het begin van de jaren 20 was de economische situatie zorgwekkend en begon met in Genemuiden met de productie van kokosmatten. De grondstof hiervoor bestond uit gesponnen kokosnootvezels, die uit de draden aan de binnenkant van de kokosnoot gewonnen werden. Ze kwamen voornamelijk uit India.

Twee ondernemende broers Jan en Johannes Mateboer uit Genemuiden, zagen rond 1920 de mogelijkheden van dit nieuwe materiaal: de kokosgarens. Ze hadden ervaring opgedaan in een fabriekje in Zwartsluis en startten in een schuur aan de Achterweg met het vervaardigen van deurmatten en lopers op handmatig bediende houten weefgetouwen en pennenramen die weer door plaatselijke ambachtslieden (timmerman en smid) gemaakt werden.

Klaas Fluite, uit Genemuiden, kocht in 1925 een aantal machines van een failliete textielfabriek die hij ombouwde voor de productie van kokosmatten, lopers en tapijten van kokos. Hij kon nu vijf keer zoveel deurmatten maken als via de traditionele weeframen. Deze matten en tapijten kregen fijnzinnige patronen in alle gewenste kleuren en veel ondernemers volgden zijn voorbeeld. De kokosindustrie groeide vooral na de Tweede Wereldoorlog razendsnel. Hiermee was het tijdperk van de huisindustrie voorbij.

In 1950 stonden er 39 kokosfabrieken in Genemuiden. In de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw kwamen er moderne machines die in staat waren om kamerbreed tapijt van kokos of sisal te weven. Er waren 25 familiebedrijven die zich bezig hielden met de kokosindustrie.

Enkele jaren later zette de introductie van synthetische garens zoals nylon en propyleen de textielindustrie op zijn kop en hiermee ook de tapijtindustrie.

Door de stijgende welvaart nam de vraag naar zachte vloerbedekking toe. In 1967 kwam de eerste reusachtige naaimachine met honderden naalden, de zogenaamde tufting-machine op de markt, die eind jaren 50 in Amerika ontwikkeld werd. Het getuft tapijt maakt nog steeds onderdeel uit van het assortiment.

Begin jaren 80 werd er in Genemuiden 23.000.00 m2 tapijt gefabriceerd.

Vandaag de dag is de tapijtindustrie hier nog steeds levendig: 90 procent van alle vloerbedekking in Nederland wordt hier gemaakt.

Er zijn nu minder tapijtfabrieken dan vroeger maar ze zijn veel groter, samen weven ze 125.000.000 vierkante meter tapijt per jaar en dit tapijt wordt naar landen over de hele wereld verkocht.

De export geldt vanaf de jaren 80 ook voor de kunstgrasproductie. Grote projecten en sportaccommodaties over de hele wereld worden voorzien van kunstgras. Evenals

tuinen, hockey en voetbalvelden in Nederland.

De tijd van thuiswerkers heeft plaatsgemaakt voor de hightechindustrie van tapijten van synthetische garens in fabrieken op een industrieterrein.

 

We beginnen in de ontvangstruimte van het museum waar we tekst en uitleg krijgen over het fabriceren van de vele verschillende producten door de eeuwen heen. We kunnen de voorbeelden zien en voelen.

We krijgen een rondleiding door het museum waar er demonstraties gegeven worden op machines en weefgetouwen door vrijwilligers die in deze fabrieken werkzaam zijn geweest.

We zien de ontwikkeling van het gebruikte materiaal, het toevoegen van kleuren en patronen en het verschil in snelheid waarmee de producten gefabriceerd worden. De snelheid en behendigheid van de werkzaamheden tijdens deze demonstraties laten weer eens zien dat vakmanschap meesterschap is!

Aan het eind is er een museum winkel waar we desgewenst een van de gemaakte artikelen, zoals een kokosmat, mee naar huis kunnen nemen als aandenken.

Na een gezellige en informatieve middag verlaten we het museum en begeven ons weer richting huis.

Agnes Klompmaker

06-33045800
contactformulier

Contact & Aanmelden

Heb jij een lichamelijke beperking en wil je deelnemen aan onze activiteiten of wil je je aanmelden als vrijwilliger bij de afdeling?